Ik maakte de balans op. Fysiek en mentaal. Fysiek was de Parkinson niet te ontkennen. Voortdurend voelde ik pijn, stijfheid, rigiditeit. Ook de interne tremor in mijn rechterhand was goed te voelen. Verder problemen met de fijne motoriek, mijn rechterbeen wilde vaak moeizaam mee en bij het opstaan vanuit een stoel viel ik nogal eens terug. Schrijven en scheren gingen moeizaam. ‘s Middags was ik soepeler dan ‘s ochtends. Mentaal was ik druk bezig een manier te vinden om Parkinson te omarmen.
Ik visualiseerde in mijn lijf een plek waar de Parkinson af en toe te gast was. Iedere keer als ik voelde dat de Parkinson weer aanwezig was dan zei ik in mijzelf: ‘Daar ben je weer, wees welkom. Ik weet dat je me iets vertellen wilt en het is me nog niet duidelijk. En ik weet dat als ik dat weet, jij weer verder kunt gaan op jouw reis’. Dit hielp me om Parkinson te omarmen. Ik ervoer dat het geen permanent deel van me was maar tijdelijk te gast. En dat was niet alleen maar een gedachte. Iedere keer als ik deze zin sprak dan voelde ik diep van binnen dat het klopte. Ik noem dat ‘het verschil tussen weten en kennen’. Ik put uit de ‘van Dale’; Weten gaat over ‘ergens kennis van hebben’. Kennen gaat over ‘bij het zien of waarnemen iets (weer) kunnen plaatsen binnen het geheel aan ervaringen en voorstellingen die men bezit’. Met andere woorden; ik voelde dat de zin die ik sprak ook klopte met mijn ervaring. Tot in mijn ziel.
Ik voelde me ook eenzaam. Ik had het allemaal zelf te doen. Ik had een probleem. De fysieke ongemakken kon ik niet delen, die waren helemaal van mij. Van niemand anders. Ik zelf moest me gaan aanpassen aan de nieuwe situatie en nieuwe patronen gaan vinden. Ik voelde me eenzaam maar niet alleen. Veel lieve mensen steunden me. Daar was ik dankbaar voor.
Wilde ik de gevoelens van eenzaamheid veranderen? Ja.
Kon ik dit veranderen? Nee.
Een half jaar na de diagnose voelde ik dat mijn reis echt begonnen was. Eenzaam en niet alleen.